Bestuurder en Raad van Toezicht verschillen van mening over het onderhoud van het wagenpark en de neveninkomsten die de bestuurder sinds 2017 ontvangt. Dit leidt tot een vertrouwensbreuk. De RvT wil de bestuurder ontslaan en wint advies in bij de GMR. De RvT volgt dit advies niet en ontslaat de bestuurder. Lees hier waarom de klacht hierover van de GMR ongegrond is.
Standpunt GMR
De in de Wet Medezeggenschap (Wms) beschreven procedure om tot het ontslagbesluit te komen, is niet juist uitgevoerd. In artikel 17d van de Wms is bepaald dat indien de RvT het advies van de GMR niet wil volgen, zij nader overleg moet voeren met de GMR alvorens het definitieve besluit te nemen. Ook heeft de RvT het ontslagbesluit niet opgeschort nadat de GMR een negatief advies had gegeven. Dit is in strijd met artikel 34 lid 1 Wms.
Standpunt RvT
De RvT moest bij het ontslag rekening houden met twee ‘regimes’. Ten eerste de eisen gesteld aan het ontslag van een statutair bestuurder. Ten tweede de bepalingen van de Wms over het adviesrecht van de (G)MR. De bepaling van artikel 17d van de Wms conflicteert met het uitgangspunt dat het juist de bestuurder zelf is die de gelegenheid moet krijgen zijn zienswijze te geven in de vergadering, waarin zij dan meteen het ontslagbesluit moet nemen. De RvT heeft voor dit laatste gekozen, wat volgens haar redelijk was gelet op de situatie.
Oordeel Commissie
Dat de RvT – in strijd met artikel 17d Wms – geen nader overleg met de GMR heeft gevoerd, acht de Commissie begrijpelijk en acceptabel gelet op de rechtspersonenrechtelijke aspecten in deze zaak. Volgens de RvT volgt uit de statuten van de stichting dat op de vergadering waarin de bestuurder zich kan verweren tegen het voornemen tot ontslag, de RvT ook het ontslagbesluit op dat verweer kenbaar moet maken. De GMR heeft dit niet betwist. Met het oog hierop is artikel 17d Wms niet meer van toegevoegde waarde. Hetzelfde geldt voor het feit dat de RvT in strijd met artikel 34 lid 1 Wms heeft verzuimd de uitvoering van het besluit met zes weken op te schorten. Met het in acht nemen van een – niet verplichte – opzegtermijn van zes weken, heeft de RvT volgens de Commissie in de geest van de Wms gehandeld.
Alles in ogenschouw genomen verklaart de Commissie de klacht ongegrond.
Lees hier de volledige uitspraak van de Stichting Onderwijsgeschillen